Wim van Esch

“Bevrijd, maar alles kwijt”

Wim van Esch was 19 jaar in september 1944. Het gezin van Esch was net in een grote en zo goed als nieuwe boerderij tussen Veghel en Mariaheide komen wonen. Zij kwamen van Schijndel en hadden een drukke zomer achter de rug, want ze hadden twee boerderijen moeten bewerken.

Wim van Esch vertelt: “Met koren halen in Schijndel hadden de nieuwe buren geholpen, soms met gevaar voor eigen leven. De schuur zat dan ook stampvol. Mijn vader zei: ‘Nu hoeven we geen honger te lijden, als de Duitsers er tenminste vanaf blijven’. Er was veel eten nodig in ons gezin met acht kinderen waarvan ik de oudste was.”

17 september: bevrijding hangt in de lucht

“We hadden al lang iets verwacht. 5 september was het Dolle Dinsdag geweest en de meeste Duitsers en NSB’ers waren al vertrokken. Zondag 17 september 1944 begon als een stralende herfstdag. We gingen om tien uur naar de kerk. We zaten nog maar nauwelijks toen we een groot lawaai hoorden. De pastoor maakte snel een einde aan de mis. We haastten ons naar buiten en zagen nabij Volkel een enorme vuurzee en rook opstijgen. Het vliegveld, dat maar enkele kilometers van Mariaheide aflag, werd gebombardeerd. Toen werd duidelijk dat de bevrijding niet lang meer op zich liet wachten. De lucht zat vol vliegtuigen. Vader zei nog tegen moeder: ‘Ik ben blij dat we een eindje van het vliegveld af wonen, ik geloof niet dat er hier veel zal gebeuren’. Maar dat kwam heel anders uit.

We gingen vroeg eten en ik ging daarna een boek lezen. Plotseling kwam één van mijn broers ons halen. Er kwamen honderden vliegtuigen met zweefvliegers over. We zagen een prachtig schouwspel in de verte. Overal hingen parachutisten in de lucht. Even later kwam er een colonne Duitse voertuigen voorbij, met aan weerszijden een soldaat op de treeplank. Ze hadden een machinepistool in de hand, klaar om te schieten. Rond vier uur kwamen er twee fietsers met een vreemd uniform aan. Het bleken Amerikaanse paratroopers te zijn. Ze probeerden met ons te praten, maar we verstonden ze haast niet. Ze hadden het over Germany en we dachten dat ze het over Duitsers hadden en we wezen in de richting van Uden. Toen gingen ze met ons mee naar binnen en we kregen de eerste Amerikaanse ‘cigarets’. Ze bleven zitten tot het donker was. Daarna gingen ze langs de weg schuttersputjes graven en daar gingen ze in zitten. ’s Nachts bleef het rustig.

Op maandag waren de Amerikanen weer verder getrokken. De verzetsgroepen waren zeer actief, ze liepen nu duidelijk met een band om de  arm met het woord ‘Oranje’ er op. Ze zeiden dat er ’s middags weer vliegtuigen zouden komen met voedsel dat ze uit zouden werpen voor de paratroopers. Als wij de pakketten vonden moesten we ze naar het gemeentehuis brengen. Dinsdags hoorden we dat het nog niet goed ging met de bevrijding, want het geallieerde leger dat mee op moest rukken werd op vele plaatsen tegengehouden.

20 september: het geallieerde leger arriveert in Veghel

Op woensdag gingen we al vroeg de koeien melken die vlak langs de weg liepen. In de verte vanaf Veghel zagen we langzaam enkele grote wagens naderen, bijna zonder geluid te maken. Toen ze dichterbij kwamen zagen we dat het Engelsen waren. We zagen een enorme stoet militaire voertuigen, zoiets hadden we nog nooit gezien. Pantserwagens, wagens met munitie, wagens vol jerrycans met benzine. En de aan- en afvoertroepen die overal tussendoor reden met Amerikaanse negers als chauffeur. Aan weerszijden liepen lange rijen soldaten met het geweer in de hand. Al snel was de weg totaal kapot gereden. Andere groepen legden ijzeren platen neer waar ze overheen konden rijden.

Vrijdag werd het stiller op de weg. Wel hoorden we hier en daar schieten. ’s Middags zaten we te eten toen onze overbuurman met zijn vrouw en twee kinderen kwam aanlopen. Die raadden ons aan om snel de kelder in te gaan want de Duitsers kwamen eraan.

21 september: hevig gevecht barst los

Er werd al hevig geschoten en we lagen met 16 man in een klein keldertje. Tijd om naar de schuilkelder naast het huis te gaan was er niet. We dachten dat we er allemaal aan zouden gaan. Op een gegeven moment zagen we door het kelderraam Engelse soldaten op de Duitsers schieten achter ons huis. Ineens kwam er een Amerikaan binnen en die maakte gebaren dat hij naar boven wilde en zei dat we plat moesten gaan liggen. De Engelsen hadden bij ons voor de deur een antitankgeschut neergezet, waarmee ze elke keer – op aanwijzing van de soldaat die bij ons boven zat – schoten op de Duitse tanks die uit een zijstraat kwamen.

23 september: op de vlucht voor het granaatgeweld

Op zaterdag zaten we nog steeds in de kelder. We hoorden allerlei geluiden, zoals het schreeuwen van soldaten, het ontploffen van granaten, het schieten met verschillende wapens en het loeien van de koeien die al een paar dagen niet gemolken waren. Het werd te gevaarlijk in die kelder en we besloten om te vluchten. We gingen de kelder uit door de  achterdeur naar buiten. Maar we waren nauwelijks buiten of er werd hevig op ons geschoten. We gingen snel weer terug naar binnen.

Even later probeerden we het weer, nu door de voordeur. We kropen door de gang over de harde weg en zo  kwamen we bij de Engelsen terecht. Die wezen ons naar de velden en zo zijn we door sloten en greppels verder gegaan tot we bij een schuilkelder van andere mensen kwamen. We waren net op tijd gegaan want ons huis werd al in brand geschoten. Intussen was het Engelse leger dat eerst naar Uden was getrokken teruggekomen om de Amerikanen te helpen. De mist, die een paar dagen erg dicht was geweest, was opgetrokken zodat de vliegtuigen weer konden vliegen. Toen was het gauw gedaan met de Duitsers.

24 september: boerderij afgebrand en enorme ravage

Op zondag ging ik met mijn vader naar ons huis dat afgebrand was, er was niets meer van over. ‘Daar heb ik dan vijf en twintig jaar voor gewerkt’, zei hij. ‘Maar we leven allemaal nog’, voegde hij er aan toe. ‘Als het nu maar eens afgelopen is’.

‘s Maandags gingen we overal in de buurt overal kijken. De ravage was enorm. Overal lagen dode soldaten en er stonden kapot geschoten tanks. Ik zag Duitse tijgertanks met bovenop de half verbrande soldaten die er niet meer uit hadden gekund. Ook zagen we een hele colonne wagens met jerrycans die helemaal waren uitgebrand. In de weilanden lagen dode koeien en paarden. Bij ons in de buurt waren verschillende huizen afgebrand en andere waren zwaar beschadigd.

Een buurman vertelde ons dat hij had gezien dat twee Duitse officieren elkaar de hand gaven, omdat zij de weg weer heroverd hadden. Ook had hij gezien dat een Engelse wagen met vele soldaten een voltreffer kreeg van een Duitse granaat. De soldaten die nog leefden en gewond waren vluchtten bij hem in de schuur. Ze werden verbonden met lakens van de bedden. Zo had ieder die langs deze weg woonde veel gezien en meegemaakt. Wij hadden ook een zware tol betaald voor onze bevrijding. We waren blij en dankbaar dat we bevrijd waren, maar vreugde was er niet want we waren alles kwijt.

Geen dak meer boven het hoofd

Na de bevrijding realiseerden we ons dat pas goed. We hadden geen dak meer boven ons hoofd en onze kleren waren verbrand. Ikzelf had een versleten overal aan en maar één klomp. De andere was ik kwijtgeraakt bij het vluchten door de sloten. We werden opgevangen door een oom in de buurt. Daar zijn we zes weken gebleven. Eindelijk kregen we een noodwoning, een oude barak met een heel slecht dak erop. Er was nog steeds druk militair verkeer op de weg en op veel plaatsen in Nederland werd nog fel gevochten.

We leden veel kou die winter, maar toen kwam het voorjaar. Met nieuwe moed begonnen we aan de toekomst. We gingen bomen hakken, waarvan we opleggers lieten zagen en panlatten voor de nieuwe noodstal. Ook verzamelden we oude materialen en stenen, zodat we spoedig met de bouw konden beginnen. Er was nog steeds niet veel te krijgen.

5 mei 1945: heel Nederland bevrijd

In 1945 kreeg ik mijn oproep thuis voor militaire dienst. In 1946 moest ik me melden en een jaar later moest ik naar Indonesië. Mijn moeder leed daar erg onder en werd spoedig weer ziek. Ik hoorde dat vader eindelijk de bouwvergunning had gekregen voor het nieuwe huis en in maart 1949 was het huis klaar. Moeder overleed op 9 mei 1949. Zij had een maand in het nieuwe huis gewoond. Dit was weer een zware klap voor vader, die toch al zoveel had meegemaakt. In oktober van datzelfde jaar kwam ik terug uit Indonesië. Er was toch weer vreugde en blijdschap om mijn behouden terugkeer.”

Door: Wim van Esch
Naschrift: Ik heb dit opgeschreven zodat iedereen, generatie op generatie, nog zal weten wat onze ouders en wijzelf in de laatste oorlogsdagen en de tijd erna hebben doorgemaakt. Opdat ze zullen zeggen NOOIT en ook NOOIT geen oorlog meer.